Het kappersvak bestaat al duizenden jaren. Er zijn oude kunsttekeningen en schilderijen ontdekt waarop mensen zijn afgebeeld die aan het haar van iemand anders werken. De Griekse schrijvers Aristophanes en Homerus vermelden allebei kapperszaken in hun geschriften. In Afrika geloofde men in sommige culturen dat de geest van een persoon zijn of haar haar bezette, waardoor kappers binnen deze gemeenschappen een hoge status kregen. De status van het kappersvak moedigde velen aan om hun vaardigheden te ontwikkelen, en er ontstonden nauwe relaties tussen kappers en hun klanten. Uren werden besteed aan het wassen, kammen, oliën, stylen en versieren van hun haar. Mannen zouden specifiek aan mannen werken, en vrouwen aan andere vrouwen. Voordat een meesterkapper stierf, gaven ze tijdens een speciale ceremonie hun kammen en gereedschap aan een gekozen opvolger.